top of page
  • jezusvolgers

POST 3. TOLSTOJS ZOEKTOCHT NAAR AUTHENTIEKE JEZUSWOORDEN EN HUN EIGENTIJDSE BETEKENIS. (21-04-2023).

Deze keer gaat het over Tolstojs WOORD VOORAF.

Tolstoj formuleert een aantal (12) uitgangspunten, waarop hij zijn verschillende hoofdstukken baseert. Hij ziet de mens als ‘zoon’ van ‘de oneindige oorsprong’ die hij met ‘vader’ aanduidt. De mens moet daarom die ‘vader’ dienen, omdat hij deel uitmaakt van het leven dat vanwege haar goddelijke oorsprong, heilig is. Dat is de ware zin van het menselijk leven, waarbij ‘het ware leven’ niet een fenomeen in de tijd is, maar daarbuiten , zoals God ook buiten de tijd vertoeft. Het is de liefde die uitdrukking geeft aan dit ‘ware leven’, overeenkomstig de wil van God. Toen ik dit zo las, dacht ik: ‘Dat lijkt verdraaid veel op de kernboodschap van de Joodse wijsheidstraditie, zoals verwoord door de profeet Micha, Prediker, en de historische Jezus (Lodder J: Het Goede Zoeken. De zin van het leven volgens Prediker en Jezus, 2022). Tolstoj geeft erbij aan dat, om Jezus’ eigen boodschap te begrijpen, geloof in Christuswonderen maar ook de Christusfundering in het Oude Testament, totaal overbodig zijn om Jezus zelf te begrijpen. Zij dienden er slechts toe om ongelovigen van de goddelijkheid van Jezus te overtuigen. Ik ben het geheel met Tolstoj eens.

Tolstoj zet ook vraagtekens bij de waarde van de evangeliën als ‘heilige boeken’; hij vindt ze op veel plaatsen ‘even pover als de afgekeurde apocriefe boeken’, waarin juist ook wel goeds te vinden is. Dat de evangeliën geïnspireerd door de Heilige Geest tot stand zouden zijn gekomen, en derhalve vanuit het christelijk geloof gezien onfeilbaar zouden zijn, vindt hij ‘een fabeltje’. Hij vergelijkt de evangeliën met ‘een zak stinkende modder’, waarin kostbare parels verborgen zitten, onaangetast door die moddertroep. Tolstoj zegt niet te hechten aan het idee dat Jezus aan God gelijk was, en twijfelt aan het belang van ‘de Heilige Geest’ bij het tot stand komen van de christelijke leer. Het kan hem ook niet schelen of individuele Jezuswoorden historisch gezien nu wel of niet van Jezus zelf afkomstig zijn; het gaat hem om de consistentie van het hele beeld. Op dit punt verschil ik van Tolstojs opvatting: naar mijn oordeel is het essentieel uit te gaan van historisch authentieke Jezuswoorden, ongeacht het belang van die andere voorwaarde, namelijk dat Jezus’ leer een consistente inhoud moet hebben. Ik volg Tolstoj in het idee dat het Paulus was die de oorspronkelijke leer van Jezus om zeep bracht, maar niet omdat dat Paulus’ boze opzet was, maar omdat zijn christusverkondiging nou eenmaal uiteindelijk domineerde over de Jezusboodschap, die met de evangelisten Paulus’ christologie was ingeschreven, en daarmee van haar oorspronkelijkheid beroofd. Ook dat was allemaal geen boze opzet, maar eigentijdse retoriek om andersdenkenden te overtuigen. Het gevolg daarvan geeft Tolstoj duidelijk aan: het christendom hecht meer betekenis aan christologische interpretaties van het Oude testament, de evangeliën, de brieven van Paulus, besluiten van concilies, geschriften van Kerkvaders, en alles wat de latere kerktraditie voortbracht, dan aan de oorspronkelijke woorden van de mens Jezus, die zij NB tot hun god verhieven. Dat alles gebeurde, en gebeurt nog steeds, onder verwijzing naar de werking van de Heilige Geest. ‘Allemaal gebruiken ze dezelfde grove truc, … hun versie van de waarheid is niet de vrucht van hun eigen hersenspinsels maar wordt bevestigd door de Heilige Geest’. Tolstoj noemt het ‘de hoogste vorm van aanmatiging, hovaardij en domheid’. Echter, de autoriteit van al die hersenspinsels wordt met het beroep op de Heilige Geest, aan Jezus toegekend. Het is een christelijke gang van zaken die met Jezus’ boodschap niets van doen heeft. Tolstoj pleit er daarom voor onderscheid aan te brengen tussen datgene wat Jezus zelf ooit heeft gezegd, en datgene wat anderen hem later in de mond gelegd hebben, of over hem hebben uitgelegd.


In relatie tot het relativeren van de christelijke leer, waarschuwt Tolstoj voor een begrijpelijk maar onjuist gevolg daarvan, met namen voor ‘dat reusachtig aantal ontwikkelde mensen dat si opgevoed in een kerkelijk geloof, maar dit later heeft afgezworen omdat het te zeer in strijd was met het gezonde verstand en het geweten’. Hij adviseert om niet ‘uit woede over de vlo, de gehele pels in de kachel te gooien’. De christelijke ‘franje’ komt namelijk niet van Jezus, maar van de christelijke kerk, die met haar beroep op de Heilige Geest alles rechtvaardigde wat in haar kraam te pas kwam: ‘sektes, banvloeken, en allerlei mogelijke schurkenstreken’. Paulus waande zich onder voortdurende invloed van ‘de Heilige Geest’, en zijn christologie werd hem aldus ingefluisterd. Dergelijke goddelijke influisteringen werden tot een christologisch gegeven. Tot op dag van vandaag zie en hoor ik mensen beweren zich onder diezelfde invloed te bevinden: tot in detail weten ze aan te geven wat precies Gods wil is onder bevestiging dat het ‘de Geest’ is die dit of dat bewerkstelligt.

Tolstoj ziet het christendom als een religie die haar belangrijkste bron van openbaring ziet in de werking van de Heilige Geest. Het probleem is dat die werking nogal overeenkomstig het gedachtegoed is van hen die zich op die Geest beroepen. ‘Een hovaardige truc’, noemt Tolstoj het. Het ware beter de oorspronkelijke boodschap van Jezus als richtinggevend te hanteren, maar die is totaal onder gesneeuwd, en ondergeschikt gemaakt.

(WORDT VERVOLGD)

0 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page