top of page
  • jezusvolgers

EEN BOEKANALYSE.





MIJN KLEINE EVANGELIE – TOLSTOJS ZOEKTOCHT NAAR AUTHENTIEKE JEZUSWOORDEN EN HUN EIGENTIJDSE BETEKENIS. (Mijn Kleine Evangelie, uitgeverij Bijleveld)


Na decennialang studeren, schreef ik vier manuscripten over Jezus als historische mens (zie onderaan). Daarbij ligt het accent op de vraag wat de inhoud van zijn boodschap was, als hij die al had, en of die boodschap gezien kan worden als in een sociaal-maatschappelijk-religieus vacuüm ontstane nieuwlichterij, of als ingebed in een rationeel acceptabele eigentijdse context. Christelijk gelovigen hebben al een antwoord op die vraag wanneer ze Jezus aannemen als de door Paulus verkondigde Messiasfiguur, die door zijn leven te offeren de woede Gods jegens de zondige mensheid heeft afgewenteld, op voorwaarde dat je in die constructie geloofd, dat wil zeggen: onvoorwaardelijk aanneemt, op gezag van Paulus. Paulus koppelde aanvankelijk die Messiasfiguur, zijn Christus, aan de figuur van Jezus, maar nam later afstand van die die associatie. Het zegde ‘de heidenen’ ook niets, zo’n Joodse Jezus. De evangelisten ontkwamen er echter jegens Joden niet aan om de inmiddels onder Joden gevestigde Jezustraditie een plaats binnen die Pauluschristologie toe te kennen. Dat deden zij met terugwerkende kracht. Maar dat terzijde.


Sommigen van degenen die dat christelijk geloven niet onvoorwaardelijk aannamen, hebben door de tijd heen gezocht naar wie Jezus nou eigenlijk geweest moest zijn wanneer we hem proberen los te zien van hoe de evangelisten die Jezus een plaats hebben proberen te geven binnen de Paulinische Christustheologie. Wanneer je iets onderzoekt, moet je van tevoren je methoden uit de doeken doen. Een onderdeel daarvan is het aangeven van je uitgangspunten. Wanneer ik bijvoorbeeld van tevoren niet het geloof in natuurwonderen uitsluit, kom ik o.g.v. in ieder geval de evangeliën terecht bij een Jezus die een bovennatuurlijke wonderdoener was, met alle gevolgen van dien voor mijn Jezusconstructie. Wanneer ik van tevoren aanneem dat Jezus een ophanden zijnde goddelijke interventie verkondigde, kom ik automatisch uit bij Jezus als een apocalyptisch profeet. Wanneer ik aanneem dat in geval van Jezus de Romeinen hoogst uitzonderlijk hem bij zijn beschreven opruiende volksactiviteiten niet meteen opgepakt of standrechtelijk gedood hebben, kom ik uit bij een Jezus als rebellerende vrijheidsstrijder. Wanneer ik ervan uit ga dat hij ‘De Zoon van God’ is, kom ik daar uit. Mijn a priori aannames, bepalen mijn uitkomst.

In de literatuur, en met name van de kant van christelijk geloven, wordt dat als argument gehanteerd dat Jezus als historische man ‘dus’ niet te onderzoeken is: ‘er komt toch dat uit wat de onderzoeker erin stopt’, en daarom is er maar één Jezus, die van Kerk en Geloof. Rationeel gezien lijkt me dat niet erg geloofwaardig, je kunt het hooguit geloven. de kunst bij onderzoek is realistische uitgangspunten te definiëren, want ‘rubbish in is rubbish out’. Je uitkomst moet naast de geloofwaardigheid van je aannames, de aard van je hypothese, en de kwaliteit van je methoden, ook intern consistent zijn, dat wil zeggen: aannemelijk, zo niet overtuigend, maar op rationele gronden. Het is duidelijk dat gelovige christelijke onderzoekers eigenlijk geen onbevangen onderzoek kunnen doen naar Jezus als historisch figuur. DE a priori geloofsovertuiging zal altijd meespelen bij hun methodiek en concluderen. Dat geldt ook voor hen die alles wat in de Bijbel staat onvoorwaardelijk als historisch waarachtig aannemen. De literatuur illustreert dat in geuren en kleuren. Bovendien is daarbij discussie tussen aanhangers van de Christusdoctrine en hen die dat niet zijn, meestal een heilloze zaak: geloofsinhoud betreft steeds een keuze die niet rationeel gegrond hoeft te zijn, terwijl dat voor historische of literaire keuzen wel geldt. De onderzoeker moet zijn keuzes beargumenteren, de gelovige hoeft dat niet, althans niet op rationeel niveau. Op onderzoekconclusies rust een bewijslast, op geloofsinhoud niet. Maar wat je vaak ziet, is dat gelovigen niet-gelovige onderzoekers proberen ongeloofwaardig te maken met quasi-rationele argumenten, maar zichzelf ten aanzien van hun geloofsinhoud daarvan verschoond wanen. Het is ronduit een oneerlijke discussiemethode. Wetenschappelijk onderzoek laat zich niet geloofsmatig falsificeren, net zomin als geloof zich door rationaliteit de geloofsinhoud laat voorschrijven.

Mijn speurtocht naar Jezus als historische mens berust juist niet op geloofsmatige gronden of aannames. Wat ik uit de literatuur daartoe meeneem, moet op methodologische gronden voldoen. Dat weet je meestal niet van tevoren wanneer je het zoveelste artikel of boek gaat bestuderen.


Nadat ik vier manuscripten geschreven had, kwam ik op het spoor van Daniël De Waele zijn boek ’De andere wang toekeren? Over de lastige Bergrede’ (Buijten en Schipperheijn Motief, Amsterdam, 2020). Ik vind het spijtig dat ik het niet eerder las, omdat De Waele erin de nodige aandacht geeft aan een taalkundige beschouwing van Jezusuitspraken. We kunnen Jezus’ woorden niet op waarde schatten, wanneer we geen rekening houden met het feit dat vele van zijn uitspraken als literaire stijlfiguren gezien moeten worden. Dat is althans mijn overtuiging, zoals ik in mijn eerste twee boeken laat uitkomen. Het boek van De Waele had ik nog niet gelezen toen ik mijn derde manuscript inleverde (JEZUS VAN BETHANIË, van Warven, Kampen, 2023), noch mijn vierde (over het Thomasevangelie, van Warven, Kampen, eind 2023). De Waele noemt in zijn boek een werk van Tolstoj, dat, vertaald door A. Langeveld, Mijn Kleine Evangelie heet in het Nederlands (Erven J. Bijleveld, Utrecht, 2020). Tolstoj was ook zo’n Jezuszoeker langs kerk en geloof heen. Ik heb het gekocht, en was benieuwd naar wat Tolstojs bevindingen en meningen waren. Zou het tot een vijfde manuscript komen, kan ik die erin verwerken.


Voor alle duidelijkheid: mijn weergave van de inhoud van Tolstojs boek is geheel persoonlijk, en ik ben geen boekrecensent, geen theoloog, noch historicus of literator.



In een TEN GELEIDE meldt de uitgever dat Tolstoj in 1828 werd geboren, als vierde zoon van een welgestelde graaf. Zijn universitaire studie brak hij af, om zich terug te trekken op zijn geboortedomein, waar hij in 1868/69 zijn beroemde werk Oorlog en Vrede, en in 1878 Anna Karenina schreef. Hij vertoefde nog vier jaar in het leger, waar hij in de Krimoorlog van 1854-1856 zelfs frontervaring opdeed. In 1852 huwde, waarna hij vader werd van dertien kinderen. Hij was inmiddels een beroemd man, maar alle succes voorkwam niet dat hij in een ernstige depressie geraakte. Op zoek naar de zin van zijn leven, las hij de nodige werken op het gebied van het Boeddhisme, de Islam, en het christendom, maar zonder de beoogde zielenrust te ervaren. In 1847 had hij al met zijn orthodox christelijke achtergrond gebroken, maar ondernam desondanks een uitgebreide studie van de vier evangeliën, dat tussen de jaren 1881 en 1883 Mijn Kleine Evangelie opleverde. Hij kwam tot de overtuiging dat Gods bestaan noch bewezen, noch ontkend kan worden, en ook dat de zin van het leven het menselijk begrip overstijgt. Het ware geloof kon naar zijn overtuiging alleen gevonden worden in een persoonlijke verhouding tot de woorden van Jezus, en niet in hetgeen ‘het verworden christendom’ ervan gemaakt had. Dat hield zich juist verre van hetgeen Jezus feitelijk beoogd had. En dat was geen geloof met ‘leerstellingen, doctrines en rituelen’. Jezus’ eigen boodschap had een veel eenvoudiger invulling beoogd. Het ging Tolstoj om die leer van Jezus, ‘en bovenal om de vraag hoe die leer ons kan helpen te begrijpen hoe wij moeten leven’, formuleert de uitgever in het TEN GELEIDE. ‘Het Kleine Evangelie biedt, in de woorden van Tolstoj zelf, niet minder dan ‘Christus zonder christendom’.’

Nou, die uitgangspunten spraken mij zeer aan, en vertonen grote overeenkomst met mijn eigen beweegredenen om op zoek te gaan naar historisch authentieke woorden van Jezus, en de betekenis die zij in hun oorsprong gehad moeten hebben; dus los van wat later tot het christelijk geloof en de daarmee samenhangende kerktraditie werd. De interpretatie van zulke Jezuswoorden door de kerktraditie noemt Tolstoj ‘leugens’, en een ‘pervertering’ van Jezus oorspronkelijke bedoeling.



TOLSTOJS WOORD VOORAF.

Tolstoj formuleert een aantal (12) uitgangspunten, waarop hij zijn verschillende hoofdstukken baseert. Hij ziet de mens als ‘zoon’ van ‘de oneindige oorsprong’ die hij met ‘Vader’ aanduidt. De mens moet daarom die ‘Vader’ dienen, omdat hij deel uitmaakt van het leven dat vanwege haar goddelijke oorsprong, heilig is. Dat is de ware zin van het menselijk leven, waarbij ‘het ware leven’ niet een fenomeen in de tijd is, maar daarbuiten, zoals God ook buiten de tijd vertoeft. Het is de liefde die uitdrukking geeft aan dit ‘ware leven’, overeenkomstig de wil van God. Toen ik dit zo las, dacht ik: ‘Dat lijkt verdraaid veel op de kernboodschap van de Joodse Wijsheidstraditie, zoals verwoord door de profeet Micha, Prediker, en de historische Jezus (Lodder J, 2022.). Tolstoj geeft erbij aan dat, om Jezus’ eigen boodschap te begrijpen, geloof in Christuswonderen maar ook in de Christusfundering in het Oude Testament, totaal overbodig zijn om Jezus zelf te begrijpen. Zij dienden er slechts toe om ongelovigen van de goddelijkheid van Jezus te overtuigen. Ik ben het wat dat betreft geheel met Tolstoj eens.

Tolstoj zet ook vraagtekens bij de waarde van de evangeliën als ‘heilige boeken’; hij vindt ze op veel plaatsen ‘even pover als de afgekeurde apocriefe boeken’, waarin juist veel goeds te vinden is. Dat de evangeliën geïnspireerd door de Heilige Geest tot stand zouden zijn gekomen, en derhalve vanuit het christelijk geloof gezien onfeilbaar zouden zijn, vindt hij ‘een fabeltje’. Hij vergelijkt de evangeliën met ‘een zak stinkende modder’, waarin kostbare parels verborgen zitten, onaangetast door die moddertroep. Tolstoj zegt niet te hechten aan het idee dat Jezus aan God gelijk was, en twijfelt aan het belang van ‘de Heilige Geest’ bij het tot stand komen van de christelijke leer. Het kan hem ook niet schelen of individuele Jezuswoorden historisch gezien nu wel of niet van Jezus zelf afkomstig zijn; het gaat hem om de consistentie van het hele beeld. Op dit punt verschil ik van Tolstojs opvatting: naar mijn oordeel is het essentieel uit te gaan van historisch authentieke Jezuswoorden, ongeacht het belang van die andere voorwaarde, namelijk dat Jezus’ leer een consistente inhoud moet hebben. Ik volg Tolstoj in het idee dat het Paulus’ opvattingen waren was die de oorspronkelijke leer van Jezus uiteindelijk van het toneel verdreven. Dat was niet omdat dat Paulus’ boze opzet was, maar omdat zijn christusverkondiging nou eenmaal uiteindelijk domineerde over de Jezusboodschap. Die was door de evangelisten Paulus’ christologie ingeschreven, en daarmee van haar oorspronkelijkheid beroofd. Ook dat was allemaal geen boze opzet, maar eigentijdse retoriek om andersdenkenden te overtuigen. Het gevolg daarvan geeft Tolstoj duidelijk aan: het christendom hecht meer betekenis aan christologische interpretaties van het Oude testament, de evangeliën, de brieven van Paulus, besluiten van concilies, geschriften van Kerkvaders, en alles wat de latere kerktraditie voortbracht, dan aan de oorspronkelijke woorden van de mens Jezus, die zij NB tot hun god verhieven. Dat alles gebeurde, en gebeurt nog steeds, onder verwijzing naar de werking van de Heilige Geest. ‘Allemaal gebruiken ze dezelfde grove truc, … hun versie van de waarheid is niet de vrucht van hun eigen hersenspinsels maar wordt bevestigd door de Heilige Geest’. Tolstoj noemt het ‘de hoogste vorm van aanmatiging, hovaardij en domheid’. Echter, de autoriteit van al die hersenspinsels wordt met het beroep op de Heilige Geest, aan Jezus toegekend. Het is een christelijke gang van zaken die met Jezus’ boodschap niets van doen heeft. Tolstoj pleit er daarom voor, onderscheid aan te brengen tussen datgene wat Jezus zelf ooit heeft gezegd, en datgene wat anderen hem later in de mond gelegd hebben, of over hem hebben uitgelegd. Het lijkt mij een valide uitgangspunt. Alleen nogmaals: Tolstoj is in het maken van dat onderscheid verre van consequent; iets wat ik wel beoog op basis van historisch en literair wetenschappelijk gefundeerd onderzoek. Niet door mijzelf verricht, maar door anderen. Op grond van valide methodologische overwegingen, heb ik dan een keuze gemaakt.


In relatie tot het relativeren van de christelijke leer, waarschuwt Tolstoj voor een begrijpelijk maar onjuist gevolg daarvan. Hij heeft het daarbij over ‘dat reusachtig aantal ontwikkelde mensen dat is opgevoed in een kerkelijk geloof, maar dit later heeft afgezworen omdat het te zeer in strijd was met het gezonde verstand en het geweten’. Hij adviseert echter om niet ‘uit woede over de vlo, de gehele pels in de kachel te gooien’. De christelijke ‘franje’ komt namelijk niet van Jezus, maar van de christelijke kerk, die met haar beroep op de Heilige Geest alles rechtvaardigde wat in haar kraam te pas kwam: ‘sektes, banvloeken, en allerlei mogelijke schurkenstreken’. Paulus waande zich onder voortdurende invloed van ‘de Heilige Geest’, en zijn christologie werd hem aldus ingefluisterd. Dergelijke goddelijke influisteringen werden tot een christologisch gegeven. Tot op dag van vandaag zie en hoor ik mensen beweren zich onder diezelfde invloed te bevinden: tot in detail weten ze aan te geven wat precies Gods wil is, onder bevestiging dat het ‘de Geest’ is die dit of dat bewerkstelligt. Je zou bijna denken dat ze in de hemel ook over gsm’s beschikken.

Tolstoj ziet het christendom als een religie die haar belangrijkste bron van openbaring ziet in de werking van de Heilige Geest. Het probleem is dat die werking nogal overeenkomt met het eigen gedachtegoed van hen die zich op die Geest beroepen. ‘Een hovaardige truc’, noemt Tolstoj het. Het ware beter de oorspronkelijke boodschap van Jezus als richtinggevend te hanteren, maar die is totaal ondergesneeuwd, en ondergeschikt gemaakt.



INLEIDEND HOOFDSTUK: HET WARE BEGRIP VAN HET LEVEN.

Tolstoj geeft met een ondertiteling daarbij het volgende aan: de prediking van Jezus Christus heeft het geloof in een waar bestaande God vervangen door het ware begrip van het leven.

Wat dat ‘ware begrip van het leven’ voorstelt, wordt nou niet meteen duidelijk uit wat Tolstoj er vervolgens over schrijft. Dat ‘ware begrip’ heet ‘de persoon van Jezus Christus vlees geworden’, ‘een mens naar het vlees, gelijk aan de Vader’. ‘Begrip van het leven werd volgens Jezus’ boodschap de grondslag en het begin van alles in plaats van God’. Jezus heeft als ‘zoon, die in de Vader is, God gezien’. Kortom, het is een mistig gedoe met aanduidingen die Tolstojs stellingnames er nou niet duidelijker op maken. Waarom noemt hij Jezus steeds met de toevoeging ‘Christus’ en ‘zoon van God’, als hij eerder zegt zich daarvan niets aan te trekken? Waarom gebruikt hij typisch Paulinisch-christelijke concepten als het primair gaat om ‘de persoon van Jezus Christus vlees geworden’? Het is vooralsnog niet duidelijk en nogal verwarrend.



HOOFDSTUK 1: DE ZOON VAN GOD.

Ondertitel: de mens, de zoon van God, is machteloos in het vlees en vrij naar de geest.

Tolstoj zegt dat Jezus’ echte vader onbekend was, en dat hij zichzelf daarom als kind van God beschouwende, God zijn Vader noemde. Het eerste deel van de bewering lijkt historisch onwaarschijnlijk. Het tweede is wel waar: ook in authentieke Jezuswoorden noemt Jezus God ‘Vader’, maar dat is wel zonder daaraan te koppelen dat hij ‘dus’ daarom ‘de Zoon van God’ was. Dat laatste zegt Jezus nergens. Het kwam later met Paulus, evangelisten en Kerk. Tolstoj slaat nu aan het interpreteren van evangelie-inhoud, maar doet dat vrij kritiekloos, associatief, en soms zelfs esoterisch, waarbij we datgene wat hij ervan maakt nergens woordelijk in de Bijbel aantreffen. Hij parafraseert, waarbij hij zijn eigen interpretatie daarin legt. Bijv.: ‘De geest was in hem( Jezus), en doordat de hemel geopend was, hadden zich hemelse krachten met de mens verenigd’.

Tolstoj geeft vanaf hier een eigen interpretatie van de vier evangeliën in de vorm van een soort diatessaron, een samenvoeging van wat volgens hem de centrale boodschap in die vier evangeliën is.



HOOFDSTUK 2: GOD – DE GEEST.

Ondertitel: En daarom moet de mens werken niet voor het vlees maar voor de geest.

Tolstoj associeert er lustig op los, waarbij hij zijn associaties ondersteunt met verwijzingen naar Bijbelteksten. Hij acht Jezus toch ook de vervulling van Jesajaprofetieën, omdat de evangeliën dat zo melden. Eerder sprak hij dat tegen.



HOOFDSTUK 3: DE OORSPRONG VAN HET WARE BEGRIP.

Ondertitel: Het leven van alle mensen is voortgekomen uit de geest van de Vader.

Tolstoj is totaal niet kritisch t.a.v. wat hij al dan niet historisch acht in relatie tot Jezus, of wat anderen Jezus later in de mond gelegd hebben. Hij laat Jezus zeggen dat diens boodschap hetzelfde was als dat wat Johannes de Doper predikte. Nou, daar ben ik het in ieder geval grondig mee oneens; Jan Lodder: JEZUS VAN BETHANIË, uitgeverij Van Warven, Kampen, 2023. Met Tolstojs opvatting dat ‘het koninkrijk’ zoals Jezus dat voor ogen had zich niet in tijd of ruimte bevond, maar ‘in de zielen van de mensen’, ben ik het wel eens. Dat hij echter daarbij voortdurend de Paulinische aanduiding ‘Koninkrijk Gods’ hanteert, is dan weer verre van consequent. De historische Jezus had het over ‘het koninkrijk’, zonder hoofdletters, zonder toevoeging ‘van God’ of ‘der Hemelen’, hooguit met de toevoeging ‘van de Vader’.

Tolstoj wijdt uit over symbolische verschillen tussen de keuze voor ‘het vlees’ of ‘de geest. Het eerste associeert met de dood, het tweede met het leven; met het kwade en het goede; de duisternis en het licht. ‘Geloof in het leven van de geest, brengt het eeuwig leven’, beweert Tolstoj. Het is allemaal een nogal dualistische uitleg, die Jezus als in een samengestelde preek zo niet gesproken heeft, althans we vinden dat nergens. Wanneer Tolstoj zegt dat ‘de mens uit de hemel is nedergedaald en zelfs van hemelse afkomst is’, en dat de mens ‘de hemelse zoon in zichzelf moet verheffen’, lijkt mij dat hij zich diepgaand door de Gnostiek heeft laten beïnvloeden. Wanneer hij aan het einde van het hoofdstuk de gelijkenis van het mosterdzaad bespreekt, en het daarbij heeft over ‘een berkenzaadje’ dat ‘tot de grootse boom uitgroeit’, als symboliek voor de keuze voor ‘het goede’ dat gerepresenteerd wordt door nestelende vogelen des hemels, dan rest mij slechts Tolstojs weergaven voor kennisgeving aan te nemen. Bij de gelijkenis van het mosterdzaad heb ik andere overwegingen: Jan Lodder: WAT HEB JE NU NOG AAN JEZUS? Zijn eigen boodschap van voor het evangelie van Christus, uitgeverij Boekscout, Soest, 2023.



HOOFDSTUK 4: HET KONINKRIJK GODS.

Ondertitel: En daarom is de wil van de Vader het leven en het welzijn van alle mensen.

Om de wil van de Vader uit te voeren moet men vijf geboden volgen, die Tolstoj parafraseert op de Tien Geboden. Voor je zielenheil is de uitvoering daarvan voldoende, en zaken zoals bidden en vasten zijn daarbij niet van enig nut. Tolstoj ziet de leer van Jezus als de vervulling van de Jesaja profetie, ‘dat de uitverkorene Gods de mensen het licht zou brengen en het kwaad zou overwinnen, en de waarheid in ere zou herstellen, door zachtmoedigheid, nederigheid en het goede’. Hij ziet Jezus ook als prediker van ‘de eeuwige wet uit te voeren’, en ook dat de mensen geen weerstand tegen het kwaad moeten bieden. Ondanks zijn soms heel persoonlijke interpretatie, neemt Tolstoj andere Jezuswoorden dan weer geheel letterlijk.


HOOFDSTUK 5: HET WARE LEVEN.

Ondertitel: de uitvoering van de persoonlijke wil leidt tot de dood, volbrengen van de wil van de Vader geeft het ware leven.

Het leven bestaat uit het volbrengen van ‘de wil van de Vader’, waarbij ‘de zaken des vleesches’ weinig van belang zijn. Men dient te leven ‘naar de geest’. De wil van de Vader houdt onder meer in goed te doen naar de medemens. Het hele hoofdstuk is een samenraapsel van bepaalde delen van de Bijbelevangeliën, doorspekt met Tolstojs subjectieve interpretaties.



HOOFDSTUK 6: HET VALSE LEVEN.

Ondertitelen: daarom moet de mens, om het ware leven te ontvangen, op aarde afstand doen van het valse vleselijke leven en naar de geest leven.

Het leven ‘naar de geest’ hangt volgens Tolstoj niet af van de dood van ‘het vlees’, en hij die zich overgaf aan de wil van de Vader, hoeft geen angst voor de dood te hebben, want men leeft ‘geestelijk’ voort. Het is dus niet het christelijk zoenoffer van Jezus’ lijden en sterven dat het ‘eeuwige leven’ schenkt door in die constructie te ‘geloven’, maar door ‘te doen naar de wil van de Vader’. Dat doet ‘het ware leven’, dat niet ophoudt met de dood, beërven. Dat vormt ook de achtergrond waartegen Tolstoj Jezus’ woorden uitlegt, waarbij Jezus’ gelijkenissen een allegorische draai in die richting krijgen. Of Jezus dat zo bedoeld heeft, is maar helemaal de vraag, d.w.z.: ik geloof er niks van, omdat ik Jezus’ gelijkenissen eerder zie als metaforen.



HOOFDSTUK 7: IK EN DE VADER ZIJN EEN.

Ondertitel: het ware voedsel van het eeuwige leven is het volbrengen van en het een-worden met de wil van de Vader.

Tolstoj zegt dat de Vader gemeenschappelijk is voor alle mensen, en dat Jezus de wil van de Vader verkondigde; niet zijn eigen wil. Het ging Jezus niet om zichzelf als persoon, maar hij verwees naar de Vader. Wie Jezus’ boodschap volgt, en overeenkomstig de wil van de Vader leeft, wordt ‘vrij en onsterfelijk’. Daarin is de zin van het leven gelegen. Maar Tolstoj hecht erg aan het Johannes evangelie, en stelt dat Jezus in feite toch gelijk is aan God de Vader.



HOOFDSTUK 8: HET LEVEN IS NIET IN DE TIJD.

Ondertitel: en daarom is het ware leven slechts in het heden.

De logica van de ondertitel ontgaat me. In ieder geval herhaalt Tolstoj dat de zin van het leven is gelegen in het doen van de wil van de Vader. Slechts zij leven die ‘het goede’ doen. Dat wil zeggen, dat ‘het goede doen’ dezelfde strekking heeft als leven naar Gods wil. En dan zeg ik er bij, dat wanneer we zijn vergeten wat ‘dat goede’ ook alweer was, we terecht kunnen bij de profeet Micha (6:8): rechtvaardigheid en goedertierenheid betrachten tegenover de medemens, en in ootmoed wandelen met uw God. (Jan Lodder: HET GOEDE ZOEKEN. DE zin ven het leven volgens Prediker en Jezus, uitgeverij Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 2022.)



HOOFDSTUK 9: VERZOEKINGEN.

Ondertitel: De begoochelingen van het tijdelijke leven onttrekken het ware leven in het heden aan het oog.

Tolstoj stelt dat de mens een aangeboren besef heeft dat ‘het ware leven ligt in het volbrengen van de wil van de Vader’. De mens staat vanwege de illusie in de wereld het ware geluk te vinden, bloot aan verleidingen die hem ten gronde richten. De zondeschuld die daarmee ontstaat, dienen de mensen elkaar te vergeven. De mensen moeten elkaar niet veroordelen, maar juist redden. Dat is de wil van de Vader. Tolstoj staaft het allemaal met evangelieteksten, die hij in alle vrijheid parafraseert. Zo moet de schuldenaar in de gelijkenis van de onbarmhartige dienaar aan de koning ‘een miljoen roebel’ betalen, en noemt de koning hem een ‘boosaardige hond’. Zo laat hij Jezus niet vragen: ‘Wie zeggen de mensen wie ik ben?’, maar: ‘Wat is volgens jullie Christus?’ Dat klopt dus niet, ook niet als vrijelijke parafrasie; christologie is van na Jezus. De Schriftgeleerden noemt hij ‘de orthodoxen’.



Hoofdstuk 10: DE STRIJD MET DE VERZOEKINGEN.

Ondertitel: om niet voor de verzoekingen te bezwijken, moet men elk uur van zijn leven één met de Vader zijn.

Tolstoj laat de Hogepriester Kajafas zeggen dat Jezus het Joodse volk ten gronde wilde richten, en dat hij daartoe gepredikt zou hebben tegen de Joodse tempeldienst, waarbij hij ook de Joodse wet verwierp. Nou, dat valt m.i. echt niet uit de Bijbelverhalen op te maken. In een woede-uitbarsting tegenover Nicodémus zou Jezus hebben gezegd: ‘Het leven der mensen met hun verschillende religies en verschillende machthebbers moet totaal worden veranderd. Alle menselijke machthebbers moeten worden vernietigd.’ Tolstoj lijkt zijn fantasie af en toe de vrije loop te laten. De Joden zouden hebben gezegd: ‘Je verwoest ons hele geloof.’ Een zekere laatdunkendheid jegens ‘de Joden’ kan Tolstojs bewoordingen niet helemaal ontzegd worden. Zo laat hij Pilatus tot driemaal toe de Joden bewegen Jezus vrij te laten, maar tevergeefs. Zo ook bespotten de Joden Jezus aan het kruis. Wat dan wel weer duidelijk met de Joodse Wijsheidstraditie overeenkomt is dat Tolstoj Jezus laat zeggen: ’Eén gebod geef ik jullie nog: heb de mensen lief. Mijn hele leer komt op dit ene neer: dat je altijd en overal en tot het eind de mensen lief moet hebben.’ Ik denk dat hij daarmee dicht tegen de boodschap van de historische Jezus aan zit.



HOOFDSTUK 11: HET AFSCHEIDSGESPREK.

Ondertitel: Het persoonlijk leven is een waan van het vlees, een kwaad. Het ware leven is het leven dat alle mensen gemeenschappelijk hebben.

Jezus zegt: ‘Ik wijs jullie de weg naar het ware leven. Je moet één worden met de Vader, want Die is het begin van het leven. Je moet leven volgens de wil van de Vader, tot heil van alle mensen’. Dus Tolstojs conclusie t.a.v. Jezus boodschap is niet in hem te ‘geloven’ als Paulinische Christus, maar Jezus’ boodschap na te leven, dat is leven volgens de wil van God tot weldoening voor de medemens. En daar zit Tolstoj wel heel dicht tegen de boodschap van de historische Jezus aan; tenminste, naar mijn idee. Jezus belooft geen Heilige Geest als hij er niet meer zijn zal, maar ’jullie eigen kennis van de waarheid’ als leidsman. De zin van het leven vloeit voort uit het weten wat God van de mens verlangt, en dat uit te leven. Dat komt aardig overeen met wat ik eerder beschreef in HET GOEDE ZOEKEN.

Tolstojs Jezus is in essentie niet de Paulinische Christus, hoewel Tolstoj de aanduidding ‘Christus’ wel gebruikt. Jezus zegt: ‘Men zal mij doden omdat ik de waarheid verkondig’. ‘Waarheid’ is synoniem met ‘wijsheid’ in de Joodse Wijsheidstraditie, en komt overeen met het doen van Gods wil, zoals uitgedrukt in de Thora.



HOOFDSTUK 12: DE GEEST OVERWINT HET VLEES.

Ondertitel: Daarom is er geen kwaad voor de mens die niet zijn eigen maar het gemeenschappelijk leven in de wil van de Vader leeft. De lichamelijke dood betekent eenwording met de Vader.

Tolstojs Jezus zegt tegen Pilatus: ‘Ik ben de hemelse koning. Ik ben almachtig in de geest. Iedereen die in de waarheid leeft, is vrij en daarom koning’. Dat deed me denken aan logos-2 van het Thomasevangelie:

Jezus zegt,

1. Als je zoekt,

2. blijf zoeken tot je het vindt

3. En als je het gevonden hebt,

· zal je je verwonderen,

· zal je heersen als een koning,

· zal je rust vinden.

Wanneer je de wijsheid waarop Jezus duidt, gevonden hebt, heers je over je leven, en ben je niet meer onderworpen aan wat de wereld van je meent te moeten verlangen. Geen geloof in ‘Jezus Christus en die gekruisigd’ van Paulus, maar Jezus’ oudtestamentische wijsheidsboodschap is wat de mens verlost van zijn aardse, zondige bestaan. Zo parafraseert hij nog de 1 Johannesbrief, en laat Jezus zeggen dat hij is verschenen ‘om ons te leren hoe wij ons van onze zonden moeten verlossen en ons met God moeten verenigen’. Niks geen Christus als ‘middelaar Gods’. De mens moet het zelf doen. Daarbij onderstreept Tolstoj het oudtestamentisch gebod de naaste lief te hebben. Jezus is niet ‘De Zoon van God’, maar ‘een zoon van God’. En dat is eenieder beschoren die Jezus’ boodschap volgt. Die gelooft in ‘de geest van het leven’ die van boven komt. Die ‘geest’ is de gemeenschap met Jezus, en het doen van Gods wil door Diens geboden te vervullen. Dat is in een notendop Tolstojs KLEINE EVANGELIE. Het bepaalde voor hem de zin van zijn leven.



BESCHOUWING.

Het doet mij goed hiermee gezien te hebben dat een persoon als Tolstoj in feite niet christelijk geloofde, maar eerder een opvolger was van de boodschap van de historische Jezus, hoewel niet zonder kanttekeningen. In ieder geval is er wel even een verschil. Maar de basis van waaruit beide benaderingen voortkomen, geloof in Jezus als Christus, en Jezus navolgen in zijn boodschap overeenkomstig de Joodse Wijsheidstraditie, zijn fundamenteel hetzelfde: beide zijn geënt op geloof in God, en op het belang van Jezus. Persoonlijk hoop ik dat die basis als uitgangspunt kan dienen om te trachten hen die christelijk geloven, en hen die de Jezusboodschap volgen, onder hetzelfde dak te krijgen. Ook letterlijk. De tijd maakt het noodzakelijk dat kerkelijk geloven zich niet langer kenmerkt door verschillen in bepaalde onwrikbare uitgangsregels, maar eerder in het vieren van datgene wat gelovigen gemeenschappelijk koesteren, met daarbij het broodnodige zo niet respect, dan toch minstens tolerantie jegens elkaars overtuiging.




MIJN BOEKEN.


HET GOEDE ZOEKEN. De zin van het leven volgens Prediker en Jezus.

Buijten en Schipperheijn – Motief, Amsterdam. 2022. https://motief.buijten.nl/

ISBN: 978-94-6369-167-3

https://shop.buijten.nl/product/het-goede-zoeken/

https://www.bol.com/nl/nl/p/het-goede-zoeken/9300000082996578/?bltgh=gWlkeVn1Fh-zg69zSFlCNg.2_6.9.ProductImage


WAT HEB JE NU NOG AAN JEZUS? Zijn eigen boodschap van voor het evangelie van Christus.

Uitgeverij Boekscout, Soest. 2023. www.boekscout.nl

ISBN: 978-94-646-8445-2

https://www.boekscout.nl/shop2/boek/9789464684452

https://www.bol.com/nl/nl/s/?searchtext=wat+heb+je+nu+nog+aan+Jezus%3F


JEZUS VAN BETHANIË.

Uitgeverij van Warven, Kampen. 2023.

ISBN: 978-94-93288-76-8

https://www.bol.com/nl/nl/p/jezus-van-bethanie/9300000142323012/


Een vierde manuscript, over HET THOMASEVANGELIE zal hopelijk herfst 2023 bij van Warven verschijnen.



19 weergaven0 opmerkingen
bottom of page